Twee jaar geleden klopte Bo Martherus aan bij VIVES. Ze kende er niemand. Dat was een heel bewuste keuze, want de oud-eredivisie- en Jong Oranje-speelster wilde anoniem een nieuw volleyballeven beginnen. En daar heeft ze allesbehalve spijt van. Sterker nog, na het pittige topsportleven dat ze in haar jeugd leidde kwam ze bij VIVES in een warm bad terecht en hervond ze het plezier.

“Het is een hele lijst hoor”, lacht Bo bij de vraag waar ze allemaal gespeeld heeft. Maar in die hele lijst vallen twee dingen op. Ze speelde in de eredivisie met Zwolle en het Talentteam. Op negentienjarige leeftijd stopte ze om vervolgens zes jaar lang niet te volleyballen. “Ik durfde echt niet meer te volleyballen, ik was heel bang.”

Die angst had te maken met hoe ze haar topsportleven heeft ervaren. Op haar veertiende verhuisde ze naar Papendal om zich aan te kunnen sluiten bij het Talentteam. “Het ademt daar topsport, het was een heel bijzondere ervaring om daar te wonen en volleyballen. Ik kon me alleen niet goed vinden in de druk en het opzoeken van de grenzen die de topsport met zich meebracht. Ik was altijd aan het struggelen en vechten als ik moest volleyballen.”

Toch besloot ze na een pauze van zes jaar weer eens een volleybalclub op te zoeken. Die zoektocht bracht haar bij VIVES. “Ik vond het heel eng om weer te gaan volleyballen na de eredivisie en Jong Oranje. Want wat denken mensen dan over je? Dus ik zocht naar een club die niet in een grote stad zat en waar ik niet eerder competitie tegen had gespeeld. Én ik hoopte op echt clubgevoel.”

‘Als ik het niks vind, ben ik weer weg’

Vol spanning stond ze twee jaar geleden voor het eerst op het trainingsveld in de IJsselhal. “Ik dacht echt: Ik doe één keer mee en als ik het niks vind, ben ik weer weg. Dan heeft niemand me gezien.” Maar het liep anders. Ze besloot zich bij VIVES aan te sluiten. 

Alleen was er bij de damesteams nog geen plek voor haar. Na een wedstrijdje met Heren 4 voor een scheidsrechterscursus besloten de mannen haar in hun armen te sluiten. En daar is Bo hen heel dankbaar voor, vertelt ze. “Ik heb het plezier hervonden. En ik kan me ook kwetsbaar opstellen, daar gingen ze heel goed mee om. Ik ben ze superdankbaar. Ik heb hier geleerd weer rustig te zijn, het leuk te vinden en weer rond te mogen huppelen. Die mannen ben ik echt heel dankbaar”, benadrukt ze nog maar eens. 

Wel moest Bo wennen aan spelen in een mannenteam. “Mannen klagen ook heel erg, dat mag je wel opschrijven”, zegt ze lachend. “Een mannenteam en een jong damesteam zijn twee heel verschillende uitdagingen. Mannen spreken dingen niet zo snel naar elkaar uit, terwijl bij de dames iemand zegt als ze een zware dag heeft gehad. Dan explodeert iemand bijvoorbeeld even en dan is het bespreekbaar. Bij mannen blijft het in de koppies zitten.”

En ook in het spel was het even schakelen voor Bo. “Ik kan niet bovenhands passen, maar mannen passen heel veel bovenhands. Dat is daar echt wel fijner. Maar, en dat gaat heel lui klinken, omdat het net hoger hangt, heb ik wat meer tijd. Het gaat iets trager, omdat de set-ups natuurlijk een stuk hoger worden gegeven.”

Ook de hard geslagen ballen die ze bij de mannen na hun promotie naar de promotieklasse te verwerken krijgt, vindt Bo heel leuk. “Die doen me aan vroeger denken, als je een bal van Nika Daalderop kreeg bijvoorbeeld. Die krijg je hier gewoon niet echt in de damescompetitie.”

Afscheid van Heren 4

Toch komt er na dit seizoen een eind aan haar carrière in de mannencompetitie, waar ze dit seizoen de enige vrouw was in de promotieklasse regio west. Met pijn in haar hart neemt ze straks afscheid en zal ze verdergaan in de damescompetitie. Bo heeft de wens uitgesproken bij Dames 2 aan te willen sluiten. “Dankzij de mannen kan ik nu ook de stap maken naar hopelijk Dames 2. Daarvoor heb ik ze echt nodig gehad, ik had dat niet zonder de mannen gekund.”

Bo is overigens niet alleen de mannen dankbaar. “Maar echt iedereen. Dit voelt als deel twee van mijn leven. VIVES is echt een tweede kans, waardoor ik weer verliefd kon worden op de sport. Dat had ik niet gedacht.”

Foto: Robbert Thoen